Via taal communiceren we met elkaar – in woorden en in lichaamstaal. Alle taal start bij de prikkels die we waarnemen via onze zintuigen en de betekenis die onze hersenen daaraan geven. Door middel van taal reageren we vervolgens op een situatie, in lijn met die waarneming. Prikkels vormen zo de basis van onze taal. Om elkaars taal te kunnen verstaan is het essentieel om in de communicatie aan te sluiten bij het niveau waarop de ander waarneemt en taal begrijpt.

uitleg over niveaus van waarneming en taalontwikkeling

In het kort: uitleg over de ontwikkeling van onze waarneming en taal in eenvoudige taal

over de ontwikkeling van taal en waarneming van prikkels

Omdat prikkels de basis vormen voor taalontwikkeling en communicatie, is voldoende prikkeling essentieel. Welke prikkels helpen om de taalontwikkeling te stimuleren hangt af van eventuele onder- of overprikkeling, maar ook van het niveau waarop iemand prikkels waarneemt, betekenis geeft en communiceert. We onderscheiden hierin vier ontwikkelingsniveaus: sensatie, presentatie, representatie en meta-representatie (bronnen: Verpoorten, 1996 en Noens en van Berckelaer-Onnes, 2002)

Baby’s ervaren hun wereld aanvankelijk op het niveau van de sensaties die hun zintuigen opvangen. Zij voelen ‘losse’ sensaties en uiten zich ook op dat niveau. Wanneer ze zich niet lekker voelen, door bijvoorbeeld slaap of honger, gaan zij huilen. Wanneer zij de tepel van de moeder of de speen van de fles bij de mond voelen, gaan zij zuigen. Ze leren te reageren op hun omgeving en gaan langzamerhand spontaan relaties leggen, bijvoorbeeld tussen huilen en aandacht krijgen. Door die ervaringen ontwikkelt hun taal zich en komt communicatie normaal gesproken vanzelf tot stand.

Op het niveau van de presentatie kan een kind meerdere sensaties in het hier en nu combineren, en er betekenis aan geven. Ook kan het woorden leren begrijpen die de situatie omschrijven. Bijvoorbeeld wanneer vader of moeder het woord ‘beker’ uitspreekt en wijst naar de beker waar het kind uit drinkt. Zo leert het kind dat dit woord te maken heeft met die beker. In eerste instantie koppelt het kind de betekenis van het woord beker specifiek aan de eigen met melk gevulde beker. Het woord ‘beker’ hoort dan niet bij een beker van iemand anders of een beker zonder melk erin. Langzamerhand leert het kind ook communiceren over het hier en nu, door bijvoorbeeld iets wat op ‘beker’ lijkt te brabbelen en de beker vast te pakken, ernaar te reiken of te wijzen met de intentie dat een ander de beker aangeeft. Het kind kijkt dan afwisselend naar de beker en de ander en ondersteunt de vraag naar het gewenste voorwerp met gebrabbel. In deze fase is het kind al in staat om de complexiteit van wijzen, oogcontact en brabbelen toe te passen.

Zodra taal in de zin van spraak of gebaren ontstaat, is het representatieniveau in zicht. Bij het woord of gebaar voor  ‘beker’ kan een kind zich dan een beeld van een beker voorstellen, zonder in het hier en nu een beker te zien. Het begrijpt dan dat het woord beker symbool staat voor dit voorwerp en voor drinken. Je kunt bij kinderen op dit taalniveau met een woord, beeld of gebaar verwijzen naar iets dat er op dat moment niet is. Als kinderen niet spreken of gebaren, maar wel weten dat een voorwerp, een pictogram of een foto verwijst naar drinken (terwijl het drinken niet ‘in beeld’ is), is er ook sprake van representatie. Het kind begrijpt dan waar het voorwerp, beeld, woord of gebaar naar verwijst. Het kan zich een voorstelling maken van dit voorwerp, zonder het voorwerp tastbaar in de buurt te hebben. In de normale ontwikkeling leren kinderen dit tussen de 6 en 12 maanden. Voor die tijd vergeten ze een speeltje of ander voorwerp dat uit het zicht rolt. Wanneer zij begrijpen dat het ergens anders kan zijn, ook al zien ze het niet, zullen ze er naar op zoek gaan.

Er is sprake van metarepresentatie als je begrijpt dat een woord of gebaar verschillende dingen kan betekenen, bijvoorbeeld dat een beker niet alleen ‘drinken’ betekent, maar ook een prijs kan zijn, in de zin van een wereldbeker. Dat het laten zien van een beker kan betekenen dat je iets gaat drinken, maar ook dat iemand wil praten over wat zijn favoriete drinken is. Ook grapjes, ironie en beeldspraak begrijpen en bewust toepassen zijn vormen van meta-representatie. Onze taal zit vol met meta-representaties, waaronder uitdrukkingen en gezegden.

wanneer taalontwikkeling niet vanzelf gaat

Bij veel kinderen met autisme komt taalontwikkeling niet vanzelf tot stand, of stagneert deze op presentatie of representatieniveau. Dit geldt met name voor kinderen die naast autisme ook een verstandelijke beperking hebben. Doordat bij hen de prikkelverwerking anders verloopt, hebben zij vaak extra stimulering nodig in hun taalontwikkeling.

Het is soms lastig om iemands taal-  en ontwikkelingsniveau vast te stellen. Met als risico dat je diegene overschat of juist onderschat. Iemand kan bijvoorbeeld woorden gebruiken, die diegene vaak om zich heen hoort, zonder te begrijpen wat ermee wordt bedoeld. Dit noemen we ‘echolalie’, oftewel napraten. Het kan ook zo zijn dat iemand meer begrijpt dan je denkt, maar zelf niet actief communiceert, waardoor je diegene mogelijk onderschat.

Veel mensen met autisme hebben een duidelijke voorkeur voor een bepaalde communicatiestijl. Om effectief hulp te kunnen verlenen is het belangrijk om daar rekening mee te houden. Communicatie ondersteunen met pictogrammen is alleen helpend als iemand een voorkeur heeft voor beeldtaal in plaats van woorden en bovendien in staat is om de pictogrammen te begrijpen. Als deze beelden te abstract zijn, kan werken met  tastbare voorwerpen soms een betere optie zijn.

Als er vaak communicatieproblemen zijn met een cliënt of leerling is het raadzaam om een professional in te schakelen die het ontwikkelingsniveau en taalbegrip kan testen, zoals een logopedist. Deze kan ook advies geven over welke ondersteuning bij de communicatie kan helpen.

prikkels doseren: niet teveel, maar ook niet te weinig

Voldoende prikkeling is belangrijk om je te kunnen ontwikkelen. Dat geldt dus ook voor mensen die snel overprikkeld zijn. Kalmerende en licht stimulerende prikkels hebben vaak een positiever effect op hun ontwikkeling dan een (te) prikkelarme omgeving. Bij mensen die snel onderprikkeld zijn, zijn steviger, activerende prikkels juist essentieel om zich te kunnen ontwikkelen.

inspiratie en hulpmiddelen op sensonate.nl