De tips in dit artikel geven een snelle houvast bij vragen over begeleiding aan mensen met autisme en een verstandelijke beperking van alle leeftijden. Iemand als persoon leren kennen en afstemmen op die persoon zijn belangrijke uitgangspunten hierbij.

tien praktische tips voor dagelijkse begeleiding

In het kort: In dit artikel vind je praktische tips voor ouders, begeleiders en leerkrachten van mensen met autisme en een verstandelijke beperking. De tips komen uit het netwerk van experts op het gebied van prikkelverwerking, autisme en verstandelijke beperking uit het onderzoeksproject De Sensatie van een Goed Leven. Inge Zoethout, gedragsdeskundige bij zorginstelling De Zijlen schreef deze voor ons op.

10 tips voor de begeleiding van mensen met autisme en een verstandelijke beperking:

Iedereen met autisme is anders en heeft zijn of haar eigen(n)aardigheden.
Accepteer en steun de persoon met autisme zoals hij of zij is.
Onthoud dat de wereld vaak een chaos is voor iemand met autisme.
Dit levert angsten op, die veel mensen zonder autisme niet zullen herkennen. Iemand met autisme kan hierdoor anders reageren dan je mogelijk verwacht.

Als de dagelijkse routine soepel loopt, kost dit minder energie.
Dat geldt voor de persoon met autisme én voor jou als ouder, begeleider of leerkracht.
Zo blijft er ruimte en energie over voor ontwikkeling en het ontdekken van nieuwe dingen.

Wees vriendelijk in je mimiek en toon. Veel mensen met autisme zijn gevoelig voor de toon waarop je tegen hen praat.
Als je een keer wat meer kortaf reageert, leg dan in woorden uit dat je je niet goed of moe voelt, of dat er een andere reden is.
Ook als je iets als grapje bedoelt, benoem dat dan als je aan iemand merkt dat hij of zij dit misschien niet begrijpt.

Als wat je doet of zegt onduidelijk is, zoals bij termen als misschien of straks, dan kan dit stress geven.
Echter, sommige situaties zijn nu eenmaal niet duidelijk. Dat heb je niet altijd in de hand.
Vaak kun je een situatie wel verduidelijken. Gebruik dan ondersteuning die helpt bij overzicht houden en inzicht geven in de stappen die gezet worden.
Denk daarbij bijvoorbeeld aan tekeningen, schema’s of pictogrammen.
Gebruik de 5 W’s bij het maken van afspraken: wie, wanneer, waar, waarom, welke wijze/hoe.

Als je op zoek bent naar een nieuwe aanpak, kijk dan vooral naar waar iemand goed op reageert. Wat gaat goed, wat kan iemand goed? Die informatie geeft je aanknopingspunten die je kunt gebruik in de begeleiding die je aanbiedt.

Probeer iets nieuws minstens 10x voordat je kunt zeggen of de persoon met autisme er iets aan heeft.
Het kost tijd om te wennen aan nieuwe situaties en omgaan met prikkels waar iemand gevoelig voor is.

Neem geen voorwerpen of activiteiten van iemand af, zonder er een alternatief voor in de plaats te geven.
Het werkt beter om gedrag om te buigen en bij te sturen dan om iets af te leren of te verbieden.
Want als er geen alternatieve activiteit is die iemand dan wel mag doen, betekent dit lege tijd.
En lege tijd geeft stress, zeker voor iemand met autisme en een verstandelijke beperking.

Leef zoveel mogelijk in het hier en nu en kijk niet te ver vooruit. Pas ook op met welke informatie je al vroeg deelt en of de persoon met autisme hier al iets mee kan.

Bij een sterke fixatie of veel herhaalde vragen over een bepaald onderwerp kan het helpen om de tijd die iemand hieraan besteedt te beperken.
Plan een vast moment op de dag of in de week waarop iemand er over mag praten.
Als iemand steeds weer opnieuw bevestiging vraagt, kun je ook eens de vraag terug stellen wat hij of zij zelf denkt.
Sluit in je reactie aan bij waar iemand dan zelf mee komt. Als je meer informatie geeft, kan dit al snel verwarrend zijn voor iemand.
Onderbreek of doorbreek dwanghandelingen omdat deze iemands ontwikkeling in de weg staan.

Observeer en kijk goed wat iemand met autisme doet om zich staande te houden. Gun hem of haar de ruimte om dit te doen. Zorg daarbij voor balans in inspanning en ontspanning.
Breng de spanningsopbouw in kaart en spreek af of beschrijf wat de persoon zelf kan doen en wat hij of zij van de ander nodig heeft.
Let ook op lichamelijke problemen die misschien een verklaring kunnen zijn voor bepaald gedrag.
Gedrag wat je als lastig kunt ervaren kan signaalgedrag zijn, zoals een uiting van pijn of ander ongemak.