Hoe ontdek je of je misschien over- of ondergevoelig bent voor bepaalde prikkels? In dit artikel lees je voorbeelden van signalen die daar mogelijk op kunnen duiden. Ook vind je er uitleg over hoe de verschillende zintuig-prikkels precies verwerkt worden. Daarbij gaan we er vanuit dat de zintuigen goed functioneren, en er geen sprake is van zintuiglijke beperkingen zoals slechtziendheid of een verminderd reukvermogen.

signalen van onder- en overprikkeling per zintuig

In het kort: in dit artikel noemen we voorbeelden van signalen van ondergevoeligheid of overgevoeligheid per zintuig-prikkel. Deze signalen zijn gebaseerd op wetenschappelijke, praktijk en ervaringskennis.

prikkels

uitleg over prikkelgevoeligheid per zintuig

Wanneer iets de huid of de binnenkant van de mond aanraakt, dan merken we dat via ons zintuig ‘tast’. Tastsensoren voelen dat iets drukt, wrijft of trilt. Ze reageren daarop en geven de prikkel door aan zenuwen, die de boodschap naar de hersenen brengen. Met bepaalde tastsensoren voelen we wondjes op onze huid en daarmee spelen ze een belangrijke rol in het signaleren van pijn (nociceptie). Daarnaast zijn er ook tastsensoren die een rol spelen in het vaststellen van de temperatuur (thermoceptie). Tast werkt tot slot samen met smaak; de structuur van eten is ook iets wat we voelen.

Signalen van overgevoeligheid voor aanraking zijn bijvoorbeeld:
overgevoelig reageren op bepaalde kledingstoffen, moeite hebben met aanrakingen, of moeite met lichamelijke verzorging zoals douchen of tanden poetsen.

Signalen van ondergevoeligheid voor aanraking zijn bijvoorbeeld:
Steeds op voorwerpen tikken, wrijven over oppervlakten, voortdurend voorwerpen en mensen willen aanraken, te hard andere mensen omhelzen.

Met onze reuk ruiken we alle geuren om ons heen. Van de mensen, de kamer waar we zijn, en ook wat we eten. De manier waarop we geuren waarnemen heeft ook gevolgen voor onze smaak. Wat we proeven wordt grotendeels bepaald door wat we ruiken.

Wanneer we inademen, kunnen de superkleine geurdeeltjes die in de lucht zweven, onze neus binnenkomen. Daar bewegen ze langs het geurslijmvlies, met daarin geursensoren. Die sensoren geven de geurprikkel door aan zenuwen, die de boodschap naar de hersenen brengen. Wanneer we uitademen komen de geurdeeltjes van wat we eten en drinken ook langs het geurslijmvlies.

Signalen van overgevoeligheid voor geur zijn bijvoorbeeld: sterk reageren op geuren van etenswaren of van mensen (bijvoorbeeld zweet of parfum).

Signalen van ondergevoeligheid voor geur zijn bijvoorbeeld:  voortdurend ruiken aan dingen en mensen of met ontlasting smeren. 

Alles wat we in onze mond stoppen, proeven we met ons zintuig ‘smaak’. We kunnen vijf soorten smaken onderscheiden: zoet, zuur, bitter, zout en umami (hartig). De smaaksensoren liggen verspreid over de hele tong. Smaak en geur hangen sterk met elkaar samen . Als we bijvoorbeeld verkouden zijn, proeven we ons eten minder goed. Smaak heeft ook een relatie met de tast en  met geluid. We voelen of ons eten knapperig is of smeuïg. Daar reageren onze bewegingssensoren vervolgens weer op door harder of zachter te kauwen. En dat geeft weer geluidsprikkels die prettig of juist niet prettig kunnen zijn.

Signalen van overgevoeligheid voor smaak zijn bijvoorbeeld: beperkte variatie in voedsel, voorkeur voor zachte smaken en kokhalzen bij bepaalde smaken.

Signalen van ondergevoeligheid voor smaak zijn bijvoorbeeld: voorkeur voor sterke smaken zoals sambal of oneetbare dingen eten.

Met ons gehoor horen we alle geluiden om ons heen, zoals pratende mensen, verkeer en muziek. Geluid geeft ons informatie over onze omgeving. Geluiden van pratende mensen vormen daarnaast een basis voor de ontwikkeling van spraak en taal. Geluid verplaatst zich door de lucht door geluidsgolven. Die komen terecht in je oor en duwen tegen je trommelvlies. De beweging van het trommelvlies wordt via kleine botjes doorgegeven aan het slakkenhuis. Dat zit binnen in ons oor en is gevuld met vloeistof. Wanneer die vloeistof gaat bewegen merken de sensoren in het slakkenhuis dat op en geven zij de geluidprikkel door aan zenuwen. Die brengen de boodschap naar de hersenen. De hersenen filteren vervolgens welke geluiden belangrijk zijn en welke niet. Bij sommige mensen is sprake van ‘gestalt waarneming’: daarbij worden alle geluiden even sterk waargenomen.

Signalen van overgevoeligheid voor geluid zijn bijvoorbeeld: oren bedekken met de handen, panisch zijn voor geluiden van stofzuigers of boormachines, last hebben van lawaaierige ruimtes zoals eetzalen en speelplaatsen, irritatie bij geluiden zoals knisperende papiertjes of een tikkende pen of geluid overstemmen door zelf harde of andere geluiden te maken.

Signalen van ondergevoeligheid voor geluid zijn bijvoorbeeld: voorkeur voor harde muziek, je oor heel  dichtbij een muziekinstallatie houden, een vertraagde reactie op opdrachten, geen reactie op omgevingsgeluiden die heel nabij zijn.

Beelden zien we de hele dag door. We zijn in staat om te zien doordat licht binnenvalt via onze pupil, het zwarte rondje midden in je oog, op het netvlies dat achterin je oog zit. Daar zitten zicht-sensoren die de zicht-prikkel doorgeven aan een zenuw. Die brengt de boodschap naar de hersenen.

Signalen van overgevoeligheid voor beelden zijn bijvoorbeeld: last hebben van licht, reflecties en felle kleuren, afgeleid worden door patronen, onplezierig vinden om aangekeken te worden.

Signalen van ondergevoeligheid voor beelden zijn bijvoorbeeld: visuele prikkels laat opmerken, sterke lichtbronnen opzoeken, recht in de zon kijken, geen overzicht hebben over de ruimte, lichten aan en uit doen en met vingers voor de ogen bewegen.

Onze spieren, pezen en gewrichten zorgen voor het registreren van bewegingen en de houding van ons lichaam. We noemen dit onze beweging-sensoren. Bij deze sensoren horen ook pijn-sensoren (nociceptoren). Zij merken scheurtjes in spieren, pezen en gewrichten op. Het zintuig beweging werkt nauw samen met het zintuig evenwicht (vestibulaire sensoren). Problemen met het verwerken van informatie via het bewegingszintuig leiden regelmatig tot motorische onhandigheid. Als je de beweging en stand van je spieren, pezen en gewrichten niet goed aanvoelt, kun je niet goed inschatten hoe krachtig en hoe ver je bewegingen moet uitvoeren om iets voor elkaar te krijgen.

Signalen van overgevoeligheid voor beweging en druk zijn niet bekend. Overgevoeligheid voor evenwichts-prikkels komt wel regelmatig voor, dat kan lijken op overgevoeligheid voor bewegingen.

Signalen van ondergevoeligheid voor bewegingsprikkels en druk zijn bijvoorbeeld: te stevige hand geven, opzoeken van buiging en strekking van spieren, graag onder zware voorwerpen kruipen, slappe spierspanning, motorisch onrustig, graag klimmen, springen, duwen en trekken.

Evenwicht-sensoren zitten in het evenwichtsorgaan. Dat orgaan zit achter het rotsbeen in ons binnenoor, precies naast het slakkenhuis dat geluids-prikkels opvangt. Deze sensoren signaleren of je versnelt of vertraagt, of je draait en of je rechtop staat of bijvoorbeeld een koprol of radslag maakt. Het evenwichtsorgaan stelt vast waar ons lichaam is ten opzichte van de zwaartekracht. Evenwicht-sensoren werken onder meer samen met bewegingssensoren. Ze zijn daarnaast nauw betrokken bij het stabiel houden van de blikrichting. Het functioneren van het evenwicht heeft dan ook gevolgen voor het functioneren van het zintuig ‘zien’.

Signalen van overgevoeligheid voor evenwichts-prikkels zijn bijvoorbeeld: angst om te springen, te klimmen en je voeten van de vloer te doen, bang zijn in een speeltuin, afweer hebben van ruw spel, duwen of trekken vermijden, het niet fijn vinden om in een auto of op de fiets te zitten, bang zijn voor vertraging, remmen, stoppen en versnellingen:

Signalen van ondergevoeligheid voor evenwichts-prikkels zijn bijvoorbeeld: rondjes draaien, schommelen en graag op de trampoline springen. 

 

Honger, dorst, volle darmen of een volle blaas zijn allemaal voorbeelden van inwendige prikkels. Aan de binnenkant van al onze organen zitten sensoren (interosensoren genoemd) die de hersenen informeren over het functioneren van die organen. Ze geven inwendige prikkels door die om actie vragen, zoals eten, drinken of naar het toilet gaan. Ze geven onze hersenen bijvoorbeeld informatie over of we moe zijn, honger of dorst hebben of juist vol zitten (interoceptie). Ook signalen van pijn (nociceptie), of als we het te koud of te warm (thermoceptie) hebben geven ze door.

Over het algemeen krijgen inwendige prikkels van onze hersenen voorrang op prikkels van buiten, omdat ze vaak te maken hebben met het functioneren van ons lichaam. Want als ons lichaam niet functioneert, kunnen we niet overleven.

Inwendige prikkels kunnen wel korte tijd bewust of onbewust worden onderdrukt, als je hersenen er bijvoorbeeld voor kiezen om nog even niet te eten of naar de WC te gaan,

Signalen van overgevoeligheid voor inwendige prikkels zijn bijvoorbeeld: snel geïrriteerd raken bij honger of dorst en snel last van warmte of kou hebben.

Signalen van ondergevoeligheid voor inwendige prikkels zijn bijvoorbeeld: geen honger of dorstgevoel hebben, de aandrang van een volle blaas niet tijdig opmerken, vermoeidheid niet opmerken, wisselingen in temperatuur niet snel opmerken.

Pijn-sensoren kunnen in ons hele lichaam pijn opvangen. We kunnen daardoor pijn signaleren in onze spieren, pezen en gewrichten, in onze maag of darmen of op onze huid. Pijn ervaren is een complex van pijnprikkels, herinneringen, emoties en biochemische reacties. Daardoor ervaart iedereen pijn op zijn eigen manier en kan de pijn ook van moment tot moment verschillen. Omdat we onder andere pijn-sensoren hebben op onze huid en in onze pezen, spieren en gewrichten, is er een sterke relatie tussen pijnprikkels aan de ene kant en bijvoorbeeld tast en bewegingsprikkels aan de andere kant.

Signalen van overgevoeligheid voor pijn zijn bijvoorbeeld: pijn hebben bij een klein schrammetje, steeds de aandacht richten op een wondje, veel last hebben van muggenbeet (de laatste twee kunnen overigens ook met ‘zien’ te maken hebben: dat het zien van een beschadiging op de huid een sterke reactie oproept, in plaats van het voelen van de pijn van het wondje of de muggenbeet)

Signalen van ondergevoeligheid voor pijn zijn bijvoorbeeld: niet reageren op verbranding, te warm badwater, te warme drank, blessures niet opmerken en automutilatie. 

over prikkelgevoeligheid

Hoe gevoelig we zijn voor prikkels heeft te maken met het proces van prikkels verwerken. Zogenoemde ‘sensoren’ spelen hierbij een grote rol. Dat zijn een soort ‘voelers’. Het zijn de cellen die prikkels opvangen. Via de sensoren wordt de informatie van de prikkel doorgegeven aan zenuwen die de boodschap naar de hersenen brengen. De hersenen signaleren vervolgens via een soort ‘prikkelfilter’ hoe sterk de prikkel is, wat dat betekent en welke reactie of gedrag daarbij past. Mensen verschillen in hoe hun prikkelfilter is afgesteld. Bij mensen met autisme en een verstandelijke beperking werkt dit filter vaak anders.